- stand
- {{stand}}{{/term}}1 [met betrekking tot personen] posture ⇒ bearing2 [wijze van staan/geplaatst zijn] position3 [toestand, gesteldheid] state ⇒ condition4 [sport] [score] score5 [rang] estate ⇒ class, station, order6 [het zijn] existence, being7 [plaats op een tentoonstelling] stand♦voorbeelden:1 een stand aannemen • assume a position2 de stand van aandelen • the position of sharesde stand van de barometer • the barometer readingde stand van de dollar • the dollar ratede stand van het hoofd • the position of the headde stand van de zon • the position of the sunzet de oven op stand vier • set the oven to mark fourde vier standen van de maan • the four phases of the moon3 de stand van een rekening • the balance/status of an accountde stand van zaken • the state of affairsde burgerlijke stand • the registry office4 de stand is 2-1 • the score is 2-15 mensen van alle rang en stand • people from all walks of lifede gegoede stand • the well-to-dode hogere/lagere standen • the upper/lower classeszijn stand ophouden • keep up with the Jonesesbeneden zijn stand trouwen • marry beneath one's stationboven zijn stand leven • live beyond one's meanseen heer van stand • a man of rank6 iets in stand houden • preserve somethingin stand blijven • lasttot stand brengen • bring about, achievetot stand komen • come about/into being¶ op stand wonen • live in a sought-after area
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels. 2015.